Heer,
Jacobus zegt: ‘We struikelen allemaal,
zo niet, dan is hij(zij) een volmaakt mens.'
En hoewel ik daar zo naar uit zie, Heer;
ik moet U belijden dat ik nu nog
keer op keer faal.
Heer, U kent mijn gedachten,
nog geen woord is op mijn tong,
of U weet al wat ik wil gaan zeggen.
O Vader, ik bid U, als hetgeen
wat mijn mond uit wilt gaan
niet is tot Uw eer,
wilt U dan Uw hand
over mijn lippen leggen.
Ik weet het, Vader,
ik moet mijn mond voor zonden behoeden,
mijn tong aan banden leggen.
Niet meepraten of zomaar
van alles en nog wat zeggen.
Hoe meer ik immers spreek,
hoe groter de kans dat ik woorden spreek
die U verdriet doen of pijn.
O, ik weet het, Vader,
eerder mijn mond houden,
mijn tong in bedwang houden,
dat zou zoveel beter zijn.
Uw woord is zo duidelijk:
‘wie zijn tong en mond bewaart,
behoedt zichzelf voor benauwdheden.’
De tong is slechts een klein orgaan
maar tegelijk is zij een wereld
van ongerechtigheden.
Heer, met mijn mond breng ik U
alle lof en eer;
maar als ik niet oppas,
ga ik het volgende moment
gewoon vreselijk te keer.
Ik weet het, Vader,
dit is niet goed, zo hoort het niet.
Het is zondig, het maakt mij onrein
en het doet U en de ander verdriet.
O Vader, ik bid U,
zet een wacht voor mijn mond,
behoed toch de deur van mijn lippen,
opdat mij niets onbedachtzaams
meer zal ontglippen.
Ik bid U, vader,
laat toch de woorden van mijn mond
en de overleggingen van mijn hart
U welgevallig zijn.
Dat ook in wat ik denk en zeg
zichtbaar mag worden
dat U met Uw licht en liefde
door mijn leven schijnt.
- Amen -
Naar: Jac. 3:2; Ps. 139:4; Ps. 39:2; Spr. 10:19; Spr. 21:23; Jac. 3:5a,6a,9; Ps. 141:3; Ps. 19:15
Geen opmerkingen:
Een reactie posten